Wils(on)bekwaamheid
Een mentor krijgt in zijn werk te maken met wils(on)bekwaamheid van cliënten wanneer deze niet in staat zijn om zelf weloverwogen beslissingen te nemen over zijn of haar persoonlijke en/of medische zaken. Waarbij een persoon als wilsbekwaam wordt beschouwd als hij of zij in staat is om de aard en gevolgen van bepaalde beslissingen te begrijpen en daarop adequaat te reageren.
Wils(on)bekwaamheid betekent dus dat de cliënt niet in staat is om zelfstandig keuzes te maken door een geestelijke klachten, een beperking of door ouderdom (zoals bij dementie). Wanneer iemand als wilsonbekwaam wordt beschouwd, kan een mentor worden aangesteld om in de plaats van de cliënt beslissingen te nemen.
Dilemma’s die dit met zich mee kan brengen:
- Autonomie versus bescherming: Een belangrijk dilemma is het spanningsveld tussen het beschermen van de cliënt tegen schadelijke beslissingen en het respecteren van diens autonomie. Als iemand wilsbekwaam wordt verklaard, is het belangrijk om die persoon in de mogelijkheid te stellen zelf beslissingen te maken, zelfs als deze wellicht niet in het eigen belang lijken. Als iemand niet wilsbekwaam wordt verklaard, komt de mentor in beeld, maar de vraag is of dit altijd in het beste belang van de cliënt is, en hoe ver een mentor mag ingrijpen.
- Beperkingen van de mentor: Een mentor kan beslissingen nemen, maar dat moet binnen het kader van wat noodzakelijk en redelijk is voor het welzijn van de cliënt. Het dilemma ontstaat wanneer een mentor een beslissing neemt die mogelijk tegen de (veronderstelde) wensen of belangen van de cliënt ingaat. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij medische behandelingen of beslissingen over het verblijf in een zorginstelling of wanneer er sprake is van ernstig nadeel.
- Onzekerheid over wilsbekwaamheid: Het vaststellen van wilsbekwaamheid kan subjectief zijn en soms moeilijk te beoordelen. Dit kan leiden tot situaties waarin iemand die eigenlijk nog wilsbekwaam is, toch als onbekwaam wordt beschouwd, wat tot onterecht ingrijpen in zijn of haar leven kan leiden. Anderzijds kan het ook voorkomen dat iemand die wilsbekwaam is, ten onrechte als onbekwaam wordt aangemerkt, waardoor zijn of haar beslissingsbevoegdheid wordt onterecht afgenomen.
- Belangen van derden: Soms is er een conflict van belangen tussen de mentor en andere betrokkenen (zoals familieleden). Een mentor moet in het belang van de cliënt handelen, maar wat als er verschillende meningen zijn over wat het beste is voor de cliënt? Dit kan leiden tot spanningen binnen de familie of met andere zorgverleners.
- Langdurige gevolgen van beslissingen: De mentor kan besluiten nemen die vergaande gevolgen hebben voor de cliënt, bijvoorbeeld met betrekking tot het wonen in een zorginstelling of medische keuzes. Dit kan moeilijk zijn, omdat het lastig is om in te schatten welke impact deze keuzes op lange termijn zullen hebben op de cliënt.
Samenvattend:
Het aanstellen van een mentor in het geval van wils(on)bekwaamheid is een beschermende maatregel, maar het roept een aantal ethische en praktische dilemma’s op. Het is van belang dat de belangen van de cliënt altijd centraal staan, maar tegelijkertijd moeten ook de grenzen van de autonomie van de cliënt gerespecteerd worden, wat soms een moeilijke afweging kan zijn. Het blijven monitoren van de wilsbekwaamheid van een cliënt en het regelmatig evalueren van de rol van de mentor zijn essentieel om ervoor te zorgen dat de cliënt op een eerlijke en rechtvaardige manier wordt behandeld.